Vergelijkingen met anderen

Waarom vergelijken sporters zich met anderen? Welke motieven liggen hieraan ten grondslag?

Kevin De Bruyne, voetballer van het Belgische voetbalelftal en vedette bij Manchester City, is het grote voorbeeld voor Indy Boonen, een 17-jarig Belgisch voetbaltalent dat al op 16-jarige leeftijd (in 2015) een contract tekende bij de grote concurrent van City, namelijk Manchester United. Ik vergelijk me met hem qua speelstijl ….. Hij komt ook uit de jeugd van Racing Genk … Ik heb zijn evolutie gevolgd en zag dat hij vooral fysiek echt sterker werd.

Vergelijkingen met anderen, of sociale vergelijkingen, zijn inherent verbonden met competitie en sport. Op basis van de uitslag van de wedstrijd kun je concluderen of je slechter, beter, of ongeveer even goed bent als je tegenstander. Maar zoals geïllustreerd door de talentvolle Indy Boonen, ook buiten wedstrijden wordt er volop vergeleken, bijvoorbeeld met idolen, sporters die in andere competities actief zijn, sporters uit andere disciplines, en sporters uit het verleden. Soms vergelijken sporters zichzelf met anderen zonder dat ze het zelf weten, of zelfs ontkennen. Of soms vergelijken ze zich wel, maar eigenlijk ook weer niet. Toen – bijvoorbeeld – de Armeense voetballer Henrikh Mkhitaryan van Shakhtar Donetsk bij Borussia Dortmund de opvolger werd van Mario Götze, zei hij over Götze: Hij is een zeer goede speler, maar een heel ander type. Ik vind dan ook niet dat je ons met elkaar moet vergelijken. Mkhitaryan vergelijkt zich dus eerst met Götze, concludeert dat ze heel andere types zijn,  en suggereert vervolgens dat ze niet met elkaar te vergelijken zijn ….

Vergelijkingen met anderen komen dus veelvuldig voor in de sport, en kunnen voortkomen uit drie verschillende motieven: zelf-evaluatie, zelf-verheffing, en zelf-verbetering.

Het eerste motief is zelf-evaluatie: Je wilt weten hoe je het doet in vergelijking met anderen. In de sport krijg je deze informatie veelvuldig, ongevraagd, en expliciet, bijvoorbeeld direct na een wedstrijd, maar ook via rangordes, toernooi-uitslagen, en competitieladders. Als je het beter doet dan anderen, dan voelt dat goed. Heb je het slechter gedaan, dan baal je. Dit wordt ook wel het TOESCI genoemd: The Overpowering Effect of Social Comparison Information. Dit houdt in dat mensen zich in hun zelf-evaluaties vooral laten leiden door hoe ze het hebben gedaan in vergelijking met anderen. Zo zijn sporters vaak ontevreden over hun prestaties als ze hebben verloren, ook al hebben ze een betere tijd gelopen, geschaatst, of gezwommen dan dat ze ooit eerder hebben gedaan. En vaak zijn ze best wel tevreden na een overwinning, ook al hebben ze ruim onder hun eigen kunnen gepresteerd (maar de tegenstander deed het nòg slechter).

Omdat zelfvertrouwen belangrijk is voor het leveren van goede prestaties, worden sporters graag herinnerd aan voor henzelf gunstige sociale vergelijkingen. Om dezelfde reden zijn zij gemotiveerd om (vaak onbewust) op zoek te gaan naar vergelijkingen met anderen waar zij zelf goed uitkomen. Dit tweede motief wordt aangeduid met zelf-verheffing. Een tennisser kan bijvoorbeeld redeneren: Ik heb dan wel met 7-6, 6-7 en 6-4 verloren, maar mijn teamgenoten zijn er allemaal in twee sets afgegaan tegen deze tegenstander. In vergelijking met mijn teamgenoten heb ik het dus beter gedaan. Deze conclusie geeft hem weer (enigszins) een positief gevoel, ondanks de nederlaag. De spelers die zijn tegenstander in twee sets van de baan hebben gemept, zijn hem even ontschoten.

Als je motief zelf-verbetering is, dan wil je je graag laten inspireren door anderen die beter zijn. Waarom zijn zij beter dan ik? Wat doen ze, wat laten ze, wat kunnen ze wat ik niet doe of kan? En waarom? Wat moet ik doen om net zo goed, en uiteindelijk beter te worden? Door zich te vergelijken met Kevin De Bruyne leert Indy Boonen onder meer dat hij fysiek sterker moet worden om in de Engelse league goed te presteren. Olympisch schaatskampioen 500m en tweevoudig wereldkampioen sprint Michel Mulder laat zich inspireren door zijn momenteel beter presterende tweelingbroer Ronald: Dat is het mooie van tweeling zijn, want wat hij kan, kan ik ook ….. Ronald heeft dit soort perioden ook meegemaakt. Die heeft veel problemen met zijn lies gekend. Die dacht toen ook: het lukt niet, het gaat niet. Maar hij heeft in die jaren mij als voorbeeld gezien. En terecht, want het blijkt nu dat hij het ook kan. Volgens bewegingswetenschapper en schaatscoach Jac Orie zijn er zelfs bijna geen topsporters te vinden die gedemotiveerd raken door de dominantie van een sporter, zoals Sven Kramer in het allround schaatsen. In tegendeel, volgens hem zijn de absolute topvedettes in een sport juist inspirerende “targets”: Elke schaatser wil de eerste zijn die Kramer van zijn voetstuk stoot.

Het is overigens niet zo dat je uitsluitend kunt leren van anderen die het (vooralsnog) beter doen dan jij. Je kunt jezelf ook verbeteren door te kijken naar anderen die juist niet alles hebben gedaan om hun talenten te verzilveren. Zo kunnen jonge atleten veel leren van sporters als Yuri van Gelder en Thomas Dekker. Hoe kan het dat zij in hun sportloopbaan onder hun kunnen hebben gepresteerd of soms op de cruciale momenten niet eens aan presteren zijn toegekomen? Welke fouten hebben zij gemaakt? Hoe kan ik dat, in mijn situatie, voorkomen?

Iets soortgelijks geldt voor zelf-verheffing. Het ligt voor de hand om jezelf beter te voelen door je te vergelijken met anderen die slechter af zijn, maar mensen zijn ook goed in het zichzelf verheffen door succesvolle personen te diskwalificeren op andere dimensies. Men kan (vaak onbewust) oordelen dat een bepaalde uitblinker (in de sport, op school, in de wetenschap, kunst, politiek of ondernemerschap), bijvoorbeeld dom, onaardig, asociaal, of lelijk is, of een leugenaar, slechte ouder, of profiteur. De  – veelal niet met harde feiten onderbouwde – conclusie kan vervolgens zijn: Ik ben weliswaar niet zo’n uitblinker, maar ik ben wel eerlijker, aardiger, en socialer. Uiteindelijk ben ik dus een beter mens.

De omgeving of context speelt ook in dit opzicht een belangrijke rol. Een sporter die kampioen van de derde klasse is geworden heeft veel zelfvertrouwen. Immers, zij is kampioen geworden door alle directe concurrenten te verslaan. Echter, een betere sporter die zich met hangen en wurgen kan handhaven in de eerste klasse, heeft beduidend minder zelfvertrouwen omdat zij iedere week wordt geconfronteerd met (gemiddeld) betere tegenstanders. Dit staat bekend onder het Big-Fish-Little-Pond Effect. Voor het zelfvertrouwen is het beter om de beste te zijn in de derde klasse (“A big fish in a litte pond“) dan één van de slechtste speelsters in de eerste klasse (“A little fish in a big pond“).

Echter, om uiteindelijk een betere sporter te worden, geldt vaak het omgekeerde. Door je te omringen met beter presterende anderen gaat je eigen niveau omhoog. Voorwaarde is dat je de beter presterende anderen ziet als inspiratiebron, als voorbeelden waarvan je kunt leren, en niet als een bedreiging voor je zelfvertrouwen. Je zelfvertrouwen kun je versterken door je ervan bewust te zijn dat velen het minder goed doen dan jij. Maar voor optimale zelf-regulatie is het nog beter om je vooral te richten op je eigen ontwikkeling, en je zelfvertrouwen te ontlenen aan je persoonlijke ontwikkeling en groei op diverse terreinen. Dat heet een mentale uitdaging, vanwege TOESCI.

Dit artikel is eerder gepubliceerd op SportKnowHowXL.

Video: Wie is de beste: Messi of Ronaldo?

Verder lezen?

The Overpowering Effect of Social Comparison Information: On the Misalignment Between Mastery-Based Goals and Self-Evaluation Criteria – Van Yperen & Leander

The Big-Fish-Little-Pond Effect: What Do We Know and Where Do We Go from Here? – Yun Dai & Rinn

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *